Net als tegenwoordig werd er in het midden van de vijftiende eeuw veel geprocedeerd: jaarlijks nam het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland, het grafelijke justitiehof, zo'n 140 processen in behandeling. Marie-Charlotte Le Bailly heeft alle bewaard gebleven processen uit de periode 1457-1467 geanalyseerd en beschrijft hoe de procedure voor het Hof in de praktijk verliep, wie er procedeerden en waarover. Daarnaast besteedt zij uitgebreid aandacht aan de rechterlijke organisatie in Holland, Zeeland en West-Friesland in de vijftiende eeuw en aan de archiefvorming bij het Hof tot circa 1500. Deze sociaal-rechtshistorische studie legt een aantal opmerkelijke feiten bloot. Zo valt de relatieve afwezigheid van de Zeeuwen op. Zij gaven de voorkeur aan hun eigen rechterlijke instellingen, ook al waren die niet altijd toereikend. Frappant is ook de activiteit van de procureur-generaal, die in bijna dertig procent van de rechtszaken de enige aanklager was. Hij vertegenwoordigde de belangen van de vorst en trad op als officier van justitie in strafzaken. Verder blijkt dat het Hof niet alleen als rechtbank fungeerde voor geprivilegieerden (adel, ambtenaren, geestelijken, weduwen en wezen), maar dat er evenveel niet-geprivilegieerden voor het Hof verschenen. Dergelijke vaststellingen tonen duidelijk het belang aan van de onderzoeksrichting die met deze studie wordt ingeslagen.