In de Gouden Eeuw verschenen voor het eerst geleerden ten tonele die van de geschiedbeoefening hun vak probeerden te maken. De studie van het vaderlandse verleden was in deze tijd vooral een vrijetijdsbesteding van bestuurders, juristen, predikanten en hoogleraren. Maar de oudheidkundigen Arnoldus Buchelius in Utrecht en Petrus Scriverius in Leiden kozen voor een ambteloos leven, zodat ze al hun tijd konden besteden aan de geschiedenis. Dit boek brengt het historische ambacht van Buchelius en Scriverius in kaart: hun werk als verzamelaars en onderzoekers van bodemvondsten uit de Bataafs-Romeinse tijd, monumentaal erfgoed als kerken en kloosters, middeleeuwse archiefstukken en oude annalen en kronieken. Sandra Langereis laat zien wat het bronnenonderzoek van deze twee 'mythenjagers' heeft betekend voor de zestiende- en zeventiende-eeuwse beeldvorming over het Bataafse en middeleeuwse verleden. Door te beschrijven hoe bronnenvorsers als Buchelius en Scriverius het Utrechtse en Hollandse 'vaderlandse gevoel' van een historische dimensie voorzagen, werpt zij een nieuw licht op de politieke motivatie van geschiedbeoefening in de Gouden Eeuw.