Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is in Nederland in werking getreden op 8 maart 1995, 17 jaar geleden. Op basis van artikel 44 IVRK bestaat daarmee voor Nederland de verplichting om iedere vijf jaar verslag uit te brengen over de genomen maatregelen 'die uitvoering geven aan de in het Verdrag erkende rechten, alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aan zien van het genot van die rechten'. De ontwikkelingen in jurisprudentie maken tevens deel uit van deze voortgangsrapportage.
In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het 'Centre for Children's Rights Amsterdam' (CCRA) onderzoek naar die ontwikkelingen gedaan en een jurisprudentieoverzicht opgesteld over de periode van 2002 tot september 2011.
In dit onderzoek zijn ruim duizend zaken onderzocht op de wijze waarop het IVRK door de rechter wordt toegepast. Bij de bespreking van de uitspraken is een indeling in rechtsgebieden gehanteerd. Achtereenvolgens worden personen-, familie- en civiele jeugdzaken, overige civiele zaken, vreemdelingenzaken, socialezekerheidszaken, overige bestuurszaken en strafzaken besproken. Centraal hierbij stond de vraag naar de meerwaarde van het Verdrag.
Uit het onderzoek blijkt dat het IVRK steeds vaker is toegepast en ook steeds vaker met positief resultaat is toegepast. Het biedt daarmee, zo mag worden verwacht, waardevolle aanknopingspunten voor een beter begrip en een beter gebruik van de toepassingsmogelijkheden van het Verdrag.