De rol en status van de kunstenaar verandert sterk in de 19de eeuw, als de academische traditie plaatsmaakt voor artistieke autonomie. De mens achter het kunstwerk wordt belangrijker en het kunstenaarsportret wordt een zeer populair genre. De kunstenaar wil zich tonen aan het publiek, als mens en als schilder en is tegelijkertijd zijn eigen oefenmateriaal.
Vertrekpunt van de uitgave is Vincent van Goghs Zelfportret met verbonden oor uit 1889. Een iconisch zelfportret dat enerzijds een intiem beeld geeft van zijn emotionele toestand en anderzijds een krachtig statement is van zijn kunstenaarschap. De overige circa 65 opgenomen werken, van onder andere Gustave Courbet, Egon Schiele en James Ensor naast vele vrouwelijke kunstenaars als Thérèse Schwartze, Helene Schjerfbeck en Charley Toorop, geven een veelzijdig beeld van het kunstenaarsportret. Thema's die aan bod komen zijn imagovorming, intimiteit, het kunstenaarsatelier en de lijdende kunstenaar.
Tevens wordt aandacht besteed aan de verbeelding van Van Gogh in de 20ste-eeuwse kunst en de vele films over zijn leven en werk, een verbeelding die gebaseerd is op zijn beroemde zelfportretten.
Wieteke van Zeil, bekend van de Volkskrant-column Oog voor detail, opent het boek met een essay over de verborgen boodschappen in een portret.