'Iedere mens is vrij; hij is als een eigen God; hij kan zich in dit leven in toorn of in licht veranderen. Waarmee iemand zich kleedt, laat zien wie hij is. U kunt niet zeggen dat u niet in God leeft en bestaat, of dat God iets vreemds, onbekends is, wat u niet kunt bereiken. Waar u nu bent, daar is de poort naar God.'
In Morgenrood in opgang maakt Jacob Bohme (1575-1624), de Philosophus Teutonicus, zoals hij werd genoemd, ons deelgenoot van zijn eigen diepste, innerlijke bevindingen.
Hij tracht in zijn Aurora 'een beschrijving te geven naar de natuur hoe alles geworden is' en te verklaren 'hoe de beide hoedanigheden kwaad en goed zijn geworden, waaruit alle dingen hun oorsprong hebben en hoe het nu is en werkt [...]'.
De diepgang van het boek is ongekend en Bohmes benadering is revolutionair. Hij schrijft vrijuit over hemel en hel, over de zeven brongeesten, over engelen en duivelen, heeft een dialoog met Lucifer zelf en daagt geleerden, theologen en dominees uit.
En vooral schrijft hij over de mens, dat mysterieuze dubbelwezen, die al deze dingen en meer - namelijk de gehele godheid en de gehele schepping - in zichzelf herkennen kan als hij zijn geest maar laat samenvloeien met die van de godheid.
Want in alles openbaart zich de godheid op dezelfde wijze, iedere openbaring is en komt op dezelfde wijze tot stand. Wie 'samensmelt met de zeven brongeesten', harmonisch en toegewijd, kent God en de schepping, en God kent hem.
Het lezen van Morgenrood in opgang is een grote innerlijke vreugde, maar tegelijk is deze zienswijze zo anders, dat de lezer vaker zijn inzichten 180˚ zal willen bijstellen.
Dankzij Bohmes nieuwe begrippenkader is hij dan in staat te begrijpen 'hoe het nu is en werkt en hoe het aan het einde van deze tijd worden zal'. Deze heruitgave van Morgenrood in opgang is een geheel nieuwe vertaling gebaseerd op de oorspronkelijke Urschrift, dat is het handschrift van Jacob Bohme zelf, zoals dat door Werner Buddecke in 1963 is gepubliceerd.