6 april 1994
„Ik ben Willem Oltmans,” zei ik.
„Dan verzoek ik u dit pand te verlaten,” was het bitse antwoord. Dat antwoord
maakte me razend. Ik heb een gigantische scene gemaakt. „U weet best wie ik
ben. Zo de oude zingen, piepen de jongen!”
„Moet je nu eens zien,” riep ik op volle sterkte door de ontvangsthal, „ik word
weggejaagd!”
Daarop kwam Ria Lubbers tussenbeide. Ik omhelsde haar en zei tegen haar:
„Eindelijk voel ik me weer thuis bij iemand die behoorlijk tegen mij doet.” Zij zei
iets over problemen die er met plaatsen in de auto’s waren geweest, tegen een
hoogrood aangelopen Van Roijen, terwijl ik me beklaagde bij minister Kooijmans
over het gedrag van zijn ambassadeur. „Is het nu niet genoeg geweest,” riep ik
andermaal door de hal. „Helpt u me dan,” zei ik tegen mevrouw Kooijmans,
„moet u eens zien wat hier gebeurt!”
De groep journalisten stond er met de neus bovenop. Niemand kwam me te hulp
of sprak een woord van ondersteuning.