4 oktober 1993
Jan Foudraine kwam me een uurtje in mijn kamer drie hoog voor, opzoeken. (…) Voor zijn vertrek vroeg ik hem wat Alexander Smit als gerealiseerde mens, zoals zij dat noemen, nu met zijn leven deed. (…) „Jan, durf jij met een ernstig gezicht te verklaren, zonder erbij te lachen, dat bij Alexander Smit de tijd niet meer leeft?”
„Ja,” zei hij volmondig.
„Je trekt er een passend smoel bij.”
„De tijd verschijnt bij hem in het tijdloze,” zei Foudraine.
„Staat zijn denkfabriek stil dan?”
„Ja.”
„Ach Jan, maak dat je tante wijs! Sorry hoor, ik wil je tante niet beledigen.”