Vanuit drie invalshoeken schetsen de auteurs de betekenis
van het tijdperk van de Karolingers en de Ottonen. Op
basis van de conventionele bronnen is opkomst en verval
van het Rijk van Karel de Grote uiteengezet, zijn de invallen
van diverse bevolkingsgroepen breder beschreven dan gewoonlijk
(het waren niet alleen Vikingen) en is aangetoond
dat het graafschap Holland kon ontstaan vanuit Vlaamse
initiatieven, met daarbij een belangrijke rol voor Karel de
Eenvoudige.
Vervolgens is het archeologisch onderzoek in het gebied
van Zutphen (Elten en Deventer) belicht en dan blijkt Hamaland
een zeer interessant en te weinig bekend historisch
thema. In een apart hoofdstuk zijn de problemen, maar ook
de mogelijkheden van archeologisch onderzoek met betrekking
tot de vroege middeleeuwen op een rij gezet.
Ten slotte is de geschiedenis van deze periode belicht vanuit
het toenmalige Byzantium. De vroege geschiedenis van
Byzantium wordt in enkele rake lijnen geschetst. Daarna
komt het leven van Theophano, de Byzantijnse echtgenote
van keizer Otto II aan bod, met daarbij een antwoord op de
vraag of Nijmegen voor haar een plaats van betekenis is geweest.
De rol van haar zoon, Keizer Otto III (die achteraf
zowel geniaal als waanzinnig werd verklaard), is onderwerp
van studie in het laatste hoofdstuk aan de hand van het opmerkelijke
proefschrift van Menno ter Braak. En daaruit
blijkt ten overvloede dat historische thema's vaak niets aan
actualiteit hebben ingeboet.