Lomp gedrag, anderen opzij duwen, alleen voor je eigen belangen gaan, minachting voor andersdenkenden, onverzadigbaarheid en zelfingenomenheid: enkele kenmerken van het dikke-ik dat zich inmiddels in ons land in vele gedaanten manifesteert. Variërend van zelfverrijkende managers, ijdele tv-persoonlijkheden en elkaar verdringende politici tot kijvende columnisten en gewelddadige voetbalsupporters. Het dikke-ik is vrij, autonoom en welvarend ¿ en tegelijkertijd hoogst ontevreden.De een doet dat opvallend zonder enige gêne, de ander op subtiele wijze. Het dikke-ik vormt een verontrustende uitvergroting van het autonome individu dat zich bevrijd heeft van alle vormen van moreel gezag en dat zich aan niets en niemand nog wat gelegen laat liggen. Maar voor postmoderne individuen die de opmars van het dikke-ik met lede ogen aanzien, is een terugkeer naar bindende normen en waarden en naar de bijbehorende verticale gezagsverhoudingen evenmin acceptabel. Daarmee rijst de vraag hoe voorbij het dikke-ik te komen: in naam van welke waarden kunnen de autonomie en onverzadigbaarheid van het dikke-ik in het dagelijks leven begrenst worden zonder diens eigenheid geweld aan te doen? In dit boek wordt deze vraag beantwoord vanuit een kritisch-humanistisch perspectief met behulp van de begrippen diepe autonomie, horizontale transcendentie, normatieve professionaliteit en maatschappelijk verantwoord organiseren. Harry Kunneman is hoogleraar sociale en politieke theorie aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht en publiceerde onder meer Van theemutscultuur naar walkman-ego (1996) en het essay Postmoderne moraliteit (1998).