Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone uit 1757 is een vroeg werk van de Britse parlementariër en politiek theoreticus Edmund Burke (1729-1797). In zijn Onderzoek vraagt Burke, zelf een meester in de redenaarskunst, zich af met welk kunstmiddel op het publiek de diepste indruk gemaakt kan worden. Zijn conclusie luidt dat er naast de gangbare categorie van het schone een tweede esthetische categorie bestaat met een geheel eigen karakter: het sublieme. Het sublieme wekt schrik en ontzetting. Maar omdat dit ons niet werkelijk bedreigt, en ons alleen aan een mogelijk gevaar herinnert, beleven wij aan deze angst een intens genot.Voorbeelden van de sublieme huivering zijn te vinden in de literatuur, de schilderkunst, de bouwkunst, de muziek, maar ook in het landschap, telkens wanneer dit zich groots en overweldigend voordoet. Met zijn tweedeling tussen het schone en het sublieme maakt Burke de esthetische ervaring definitief los uit voorstellingen van zedelijkheid, doelmatigheid, rationaliteit of evenwicht van verhoudingen. De krachtigste esthetische indrukken die wij ondergaan zijn dikwijls het gevolg van zaken die volstrekt niet moreel voortreffelijk, nuttig, redelijk of welgevormd zijn. Het sublieme is groots en meeslepend, juist omdat het angstwekkend, ondoorgrondelijk en bovenmaats is.Het Filosofisch onderzoek is vertaald en van aantekeningen voorzien door Wessel Krul.Dit is het dertiende deel in de serie Filosofie & Retorica onder redactie van Keimpe Algra, Jeroen Bons, Wessel Krul, Marc van der Poel en Theo Verbeek.