Aristoteles' Poëtica is het oudste en het meest invloedrijke boek van de westerse literatuurtheorie, dat een alomvattend perspectief op de dichtkunst biedt. Aristoteles' opvattingen over uitbeelding, plot, eenheid, peripetie, karakter en katharsis zijn nog steeds actueel, relevant en leidend, en domineren nog altijd het denken over literatuur, film, tragedie en opera.
Waaraan moet dichtkunst, alle dichtkunst beantwoorden ? Dat is de vraag van waaruit Aristoteles in de Poëtica zijn betoog opzet. En met dichtkunst doelt hij niet enkel op poëzie, maar in de Poëtica rekent hij alle lyriek, epiek, tragedie, komedie en muziek onder de dichtkunst. De tragedie, de analyse van haar verschijningsvormen en bestanddelen, staat centraal in zijn traktaat. Voor Aristoteles is alle beeldende kunst in ruimste zin imitatie of representatie, en zo uitbeelding van de werkelijkheid. De tragedie beschouwt hij bij uitstek als de uitbeelding van de menselijke ervaring, en Aristoteles beschrijft dan ook zowat alle aspecten die bijdragen tot de kwaliteit van de tragische uitbeelding. Ze wordt bepaald door haar doelmatigheid, en dit is het zo effectief mogelijk oproepen van vrees en medelijden bij lezer of publiek. Taal en taalgebruik, en alle bijbehorende bestanddelen als ritme, melodie, zang of beweging die de vertolking van een tekst mee dragen, bepalen of een tragedie geslaagd is of niet, en of het publiek geraakt wordt of niet.
Dichter, essayist & vertaler Piet Gerbrandy (*1958) schetst in een nawoord de geschiedenis van de Poëtica sedert verschijnen en de directe en indirecte maar altijd verreikende invloed van Aristoteles' literaire esthetica. Graecus, musicus & vertaler Casper de Jonge (*1977) leidt de Poëtica in, en beschrijft aan de hand van de kernbegrippen waar het Aristoteles om te doen is, hoe de Poëtica zich verhoudt tot Aristoteles' Retorica, en hoe het traktaat in weerwil van Plato's geringschatting van de dichtkunst heeft standgehouden. Met recht is de Poëtica betiteld als de 'bijbel van de esthetica'.