Zo'n kwart miljoen Nederlanders emigreerden in de periode 1840-1940 naar Amerika. Hans Krabbendam beschrijft hoe deze relatief kleine groep in het Amerikaanse middenwesten een eigen subcultuur vormde die tot op de dag van vandaag herkenbaar is. Vooral protestanten slaagden erin als groep te overleven door voor hun vertrek concrete plannen voor de inrichting van hun nederzetting te maken, zich in net opengestelde gebieden in de Verenigde Staten te concentreren, tijdelijk hun eigen belangen aan die van de gemeenschap ondergeschikt te maken en de communicatie met elkaar en het moederland in stand te houden. Zo ontwikkelden zij een nieuwe eigen Nederlands-Amerikaanse identiteit die ze aan volgende generaties doorgaven, met als hoogtepunt de eerste helft van de twintigste eeuw. Pas nadat de laatste immigratiegolf van 1948-1960 was weggeëbd, verzwakte de groepsband onder invloed van modernisering van de samenleving die de plaatselijke gemeenschappen langzaam uitholde.