De titel van dit boek is ontleend aan een gedicht van Paul Celan waarvan de laatste twee regels in vertaling luiden:
Maak me bitter.
Tel me bij de amandelen.
Die woorden verwijzen naar Pesach, de seideravond, de gezamenlijke viering van de geschiedenis van het Joodse volk. Voor Leo Frijda vertolken zij ook zijn keuze voor de Joodse gemeenschap waartoe zijn familie voor de oorlog nog behoorde.
Frijda maakt een persoonlijke reis door de literatuur waarbij hij zijn eigen verhaal in verband brengt met bekende en minder bekende schrijvers. Zo probeert hij de verbroken lijn van de geschiedenis weer enigszins te herstellen.
Zijn reis leidt naar Czernowitz, nu in Oekraïne gelegen, de plaats waar Paul Celan is geboren. Ook Itzik Manger en Aharon Appelfeld komen daarvandaan. Daarna doet hij het Odessa van Isaak Babel aan: ‘Gefilte fisj als zinnebeeld van de gehele geschiedenis van dat gepeperde volk’.
Joden zijn geschiedgenoten: dat is meer dan een in leven gehouden herinnering, meer dan een nostalgische blik naar het verleden. Het onvoorstelbare drama van de Sjoa is uitgemond in internationale regelgeving en instituties die proberen daartegen een dam op te werpen. Het is de vraag of dat wel voldoende is. Misschien zijn nationalisme en gestold denken wel de hardnekkigste gevaren die ons in deze tijd opnieuw bedreigen.