Het is 2006: Rembrandt is 400 jaar geleden geboren. Hans de Bruijn schildert een ode aan de grote meester in de vorm van de ruïne van diens geboortehuis in Leiden, dat achteloos
afgebroken werd. De ruïne van Rembrandts geboortehuis is voor De Bruijn het symptoom van een algemeen cultureel verval en dit concept stond aan de wieg van dit boek.
Maar De Bruijns cultuurkritische ruïne in Leiden staat niet alleen. De kunst heeft het ook elders zwaar te lijden, met de woorden van H.J.A. Hofland (in NRC Handelsblad van 5 mei 2011): …We zijn er langzamerhand aan gewend geraakt dat openbare kunst in Amsterdam stelselmatig mishandeld wordt, maar het is een nationaal schandaal. Eerst de voortdurende mislukkende mega-uitbreiding van het Stedelijk, de nieuwe ingang, de 'Badkuip’ waarmee we ons een knol voor een citroen hebben laten verkopen, het ‘zwervend museum’ waarvan we niets meer horen, het faillissement van de aannemer, uitstel na uitstel van de heropening, en intussen is de collectie nu al voor een halve generatie ontoegankelijk.
Deze woorden zijn uit het hart van Hans de Bruijn gegrepen. Hij wijdt een deel van zijn oeuvre eraan door de museumruïnes groots en meeslepend te schilderen. Die ruïnes passen in De Bruijns herschepping van de traditie die hij met zijn conceptueel expressionisme nieuwe dimensies geeft. Als geen ander weet hij daarbij de verf - kleur en substantie - tot leven te wekken en dat is de magie van verf.
Hans de Bruijn (1959, Leiden), volgde de Koninklijke Academie in Den Haag en de Rijksacademie in Amsterdam. Hij woont en werkt nu in Leiden.