De heilsgeschiedenis heeft vele echte ‘Edens’ (paradijzen) gekend. In dit boek worden maar liefst zeven ervan beschreven, vanaf het hemelse Eden in Ezechiël 28, via de Hof van Eden in Genesis 2-3 tot het laatste Eden in Openbaring 2:7 en 22:1-5.
De paradijsgeschiedenis is een droevig verhaal, doordat Eden vanaf Genesis 2 voortdurend bedreigd is geweest. Hetzij van binnenuit door het falen van zijn bewoners, of van buitenaf (te beginnen met de slang), of allebei. Maar het is een verhaal met een gelukkige afloop – en trouwens ook met schitterende momenten onderweg, vooral in Mozes’ tabernakel en Salomo’s tempel, maar ook in het ‘paradijselijke’ Beloofde Land en de Tuin van Jozef, waar Jezus’ opstanding plaatsvond.
Het Edenverhaal is een drama, dat echter positief eindigt: met een koninklijk feestmaal, een hemels banket. Eten en drinken, maar ook de huwelijksvreugden, spelen in Eden een belangrijke rol. ‘Eet’, zei de slang in het eerste aardse Eden tegen Eva, en Eva zei het tegen Adam (Gen. 3:1-6). ‘Neem, eet!’ zei Jezus in de laatste nacht van zijn aardse leven, in een totaal andere zin (Matt. 26:26). ‘Kom, koop en eet’, zal God aan het eind zeggen; zie Jes. 55:1 (vgl. vs12v.). ‘De HEERE zal Sion troosten, Hij zal al haar puinhopen troosten. Hij zal haar woestijn maken als Eden, haar wildernis als de hof van de HEERE. Vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en luid psalmgezang’ (Jes. 51:3).