‘Dit kint hiet Willem’ staat er op het briefje dat vastgespeld zat op de luier van een vondeling die eind vijftiende eeuw het Heilige Geesthuis in Leiden werd binnengebracht. Dit Heilige Geesthuis begon als een opvanghuis voor vondelingen maar bood op den duur onderdak aan arme weeskinderen en talloze aan hun lot overgelaten zwerfkinderen (zogenoemde ‘houkinderen’). In de Gouden Eeuw herbergde het grote gebouw aan de Hooglandse Kerkgracht vooral honderden immigrantenkinderen, van wie de ouders als wevers uit heel Europa naar Leiden waren gekomen. De achttiende-eeuwse regenten van het Weeshuis kregen grijze haren van weglopers, zwangerschappen, drankmisbruik en opstandigheid; weeskinderen bleken niet allemaal Brave Hendrikjes. Na een periode waarin wezen zelfs gedwongen werden deel te nemen aan Napoleontische oorlogen of naar de kolonie in het Drentse Veenhuizen werden gestuurd, barstte in de tweede helft van de negentiende eeuw de kritiek op het kindonvriendelijke regiem los. De kritische roman ‘Arme Marie’ door een gewezen godsdienstleraar uit het tehuis gaf daartoe de aanzet. Toen vijftig jaar geleden weeskinderen geen weeshuis meer nodig hadden, besloot het Heilige Geesthuis de bakens radicaal te verzetten en zich te gaan inspannen voor de jeugd met opvoedingsmoeilijkheden. Het rijke archief van het Heilige Geesthuis stelde historicus Kees van der Wiel in staat de lezer een fascinerend en tegelijk menselijk beeld te geven van het wel en wee van bewoners en bestuurders. Dit prachtig geïllustreerde boek beschrijft hoe het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis zeven eeuwen lang zorgde voor kinderen als Willem.