Na decennia van onderhandelen kwamen Delft en Leiden in 1636 met elkaar overeen een gezamenlijke trekschuitdienst op te richten en de daartoe benodigde infrastructuur samen aan te leggen. Zo’n samenwerkingsverband tussen twee staden voor de lange termijn was bijzonder: in de zeventiende eeuw plachten de Hollandse steden vooral aan hun eigenbelang te denken. Alleen Amsterdam en Haarlem hadden enkele jaren eerder zo’n openbaar-vervoersdienst gestart. Het boek beschrijft de onderhandelingen tussen Delft en Leiden en bevat de cartografie van de regionale vaarwegen voor 1636 en daarna, totdat in 1638 het jaagpad vanaf Leiden tot de Leidschendam was voltooid. De bestuursrechtelijke procedure krijgt ruime aandacht, met name de bezwaarschriften en verweren die behandeld zijn door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Aantekeningen in de overgeleverde bestekken van de trekweg en de bruggen daarin maakten het mogelijk om de procedure van aanbesteding te reconstrueren. Gelegd naast de kaarten en het verslag van alle vergaderingen, gaven de bestekken inzicht in de organisatorische en technische problemen te begrijpen waarvoor beide steden kwamen te staan. De rekeningboeken van de aanleg leverden aanvullende detailinformatie. Zowel visueel als inhoudelijk neemt de kaart die Jan Jansz Dou in 1637 van het traject vervaardigde een belangrijke plaats in het boek in. Deze kaart, die in werkelijkheid een lengte van zes meter heeft, is op 40% van de ware grootte opgenomen.