In Nederland zijn in ruime mate boeken verschenen die het spoorvervoer en de trein als onderwerp
hebben. In vergelijking daarmee is het streekvervoer per bus als vervoertak tamelijk onderbelicht gebleven.
Uit cultuurhistorisch oogpunt is dit te betreuren, omdat juist door het streekvervoer het platteland
zich kon ontwikkelen en de bedrijfseconomische centra er een bron van arbeid konden aanboren.
Het streekvervoer maakte meer dan voorheen stedelijke centra bereikbaar voor de plattelandsbewoner
die niet over een (gemotoriseerd) vervoermiddel kon beschikken.
Dit boek, het tweede deel in de reeks, beoogt in die omissie enigszins te voorzien. In het voorgaande
deel, met als ondertitel ‘Aankomst en vertrek in 1950’ zijn we met de bus aangekomen in 1950. De Wederopbouw
van het streekvervoer na de tweede wereldoorlog is dan zo goed als voltooid. De (her)structurering,
ingezet in de jaren dertig van de vorige eeuw, is dan grotendeels achter de rug.
Aangekomen in 1950 resteren nog een aantal pijnpunten die moeten worden opgelost. Het streekvervoer
profiteert van wind in de rug: het aantal reizigers stijgt en er wordt – bescheiden – winst gemaakt.
Het hoogtepunt van deze periode is in 1963. Na 1963 krijgt het streekvervoer te maken met tegenwind
door verdringing. Velen verkiezen dan het eigen vervoer per bromfiets of in toenemende mate de auto
boven de autobus.
Deel 3 van de serie, verscheen in 2013 ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Autobus
Documentatie Vereniging, het beschrijft de situatie in het topjaar 1963. De auteur neemt de lezer mee
op een virtuele reis door Nederland, ‘Van de Marne tot de Meuse in 1963’ en beschrijft de vervoerondernemingen
die in dat jaar actief zijn in het streekvervoer en her en der bedrijven die louter lokaal
(stads)vervoer verzorgen.