Eind 1943 zoekt de Nederlandse regering in Londen iemand die een militaire spionagelijn naar Zwitserland op kan zetten. Ze wijst Henriette ‘Zip’ Roosenburg aan, een jonge vrouw die al veel voor het verzet heeft betekend. Tijdens het werk voor deze Zwitserse ‘Weg B’ wordt Roosenburg in 1944 gevangengenomen door het Duitse leger, dat haar als ‘zeer gevaarlijk’ omschrijft. Na een schertsproces wordt ze driemaal ter dood veroordeeld. Als de geallieerden oprukken vanuit Normandië nemen de Duitsers haar mee naar het oosten. Ze wordt meerdere malen overgeplaatst naar andere gevangenissen en eindigt in de gevangenis van Waldheim, Oost-Duitsland. Daar wachten zij en haar compagnons Joke en Nel hun doodsvonnis af. Ze communiceren via liedjes en verdrijven de tijd met heimelijke borduurwerkjes, een bezigheid die hun de kracht geeft op de been te blijven.
Vlak voor hun geplande executie gaat er een gerucht door de gevangenis: Hitler is dood. De volgende dag nemen de Russen de gevangenis over. Ze zijn wantrouwig. Samen met Joke, Nel en Dries, een Nederlandse zeeman, bereidt Roosenburg een vlucht voor. Over de adembenemende terugreis die volgde, dwars door de Russische linies en het geruïneerde Duitsland, schreef ze De muren vielen om.
Hoe overleef je zonder eten, geld, papieren of hulp? Wie kun je vertrouwen in een land waar het naziregime net gevallen is? Roosenburg beschrijft ontroerend maar zonder opsmuk de ongelooflijke vlucht: de grote nasleep van de oorlog, de plunderende en verkrachtende Russische soldaten, en een tocht die met een gestolen boot ingezet wordt, terug naar een bevrijd land.