Met dit boek krijgt de lezer een overzicht van vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa. In het eerste deel, over de Oudheid, behandelt de auteur de historiografie in het klassieke Hellas, het Romeinse Rijk, het oude Israël en het vroege christendom. In een tweede deel overloopt hij de geschiedschrijving van duizend jaar West-Europese christelijke Middeleeuwen. In het derde deel wordt de uiteenzetting voortgezet van de Renaissance tot de eeuw van de Verlichting; bijzondere aandacht gaat uit naar de weerslag van de wetenschapsrevolutie op de geschiedbeoefening. Ten slotte worden, in een vierde deel, belangrijke ontwikkelingen en vernieuwingen binnen de historiografie van de negentiende en twintigste eeuw onder ogen genomen.
Al komen de laatste voorbije eeuwen, relatief gezien, ruimer aan bod, toch plaatst de auteur zich helemaal niet op een 'hodiecentrisch' standpunt. Hij doet dat bewust en vanuit de overtuiging, dat alle perioden van de West-Europese geschiedschrijving interessante en blijvende bijdragen hebben geleverd aan de historische cultuur en dat de tijd vóór de achttiende en negentiende eeuw niet zomaar 'prehistoriografie' is van de hedendaagse geschiedwetenschap. Evenmin gunt hij Nederland en België een voorkeursbehandeling.
Als geschiedenis van de historiografie handelt dit boek in belangrijke mate over de geschiedenis van de historische methode; meer algemeen draagt het ook, met nadruk op de context , bij tot de geschiedenis van het intellectuele leven. Het brengt dus zowel wetenschaps- als cultuurgeschiedenis.