De 17-jarige Jan Ambrosius Hoorn, geboren in Gouda, vertrok in 1758 zonder medeweten van zijn ouders naar Azië op het VOC-schip Leiden. Hij maakte veel mee: ziekte en sterfte aan boord, mishandeling door officieren, kannibalisme op Timor, en een militaire expeditie in Siak. Hoorn keerde in 1762 terug in Amsterdam en scheepte een jaar later in op de Lekkerland richting Ceylon. Ongelukkig in de liefde, zeilde hij gedesillusioneerd naar Batavia. Na verlei baantjes werd Hoorn in 1770 benoemd tot substituut waterfiscaal bij de Raad van Justitie in Batavia. Zo kreeg hij gelegenheid te participeren in de wijdverspreide corruptie en zelfverrijking tijdens de nadagen van de VOC. In 1778 keerde Hoorn als welgesteld man naar de Republiek terug en vestigde zich als rentenier in Zwolle, en later in Kampen, waar hij in 1821 overleed.De Groninger uitgever Wolter van Boekeren tekende zijn Aziatische avonturen op. Het resultaat verscheen in 1819 onder de titel Mijne lotgevallen ter zee, en bedrijven op Batavia. In dienst der (voormalige) O.I. Comp. Het is een goed leesbaar verhaal, vol overdrijving en zelfoverschatting, van een eigenwijze, handige en soms emotionele man. De bezorgers van Hoorns memoires gingen op zoek naar het waarheidsgehalte van de sterke verhalen van Hoorn. En wat bedoelde hij met verdrinken zonder water?