Elke democratie geeft haar burgers de kans om op geregelde tijdstippen een nieuwe vertegenwoordiging te kiezen. Precies omdat die verkiezingen zo cruciaal zijn, dulden we geen willekeur. Verkiezingen verlopen bijgevolg op basis van strikte regels, vastgelegd in een kieswet, die bepaalt hoeveel zetels er uit te delen zijn, hoeveel kiesdistricten er zijn, hoeveel vrouwen en hoeveel mannen er op de lijsten moeten staan, of je een voorkeurstem mag uitbrengen op de
kandidaat van jouw keuze, enzoverder.
Wanneer we onze eigen, vertrouwde kiesstelsels voor de verkiezing van de gemeenteraad en van de federale, deelstatelijke en Europese parlementen vergelijken met die van de ons omringende landen, springen heel grote verschillen in het oog. De spelregels van de democratie zijn met andere woorden niet zo absoluut of overal geldend als we op het eerste gezicht zouden denken. Ze blijken ook vaak onderhevig te zijn aan wijzigingen.
In dit boek gaan we dieper in op de mechanismes en de effecten van de meest courante kiesstelsels in Europa. En die gevolgen zijn legio: voor het aantal partijen dat zetels in de wacht kan slepen, voor het aantal zetels per partij, voor de stevigheid van de (coalitie)regering en dus voor de positie van de eerste minister, voor de aan- of liever afwezigheid van vrouwelijke politici en gekozenen van allochtone afkomst, voor het profiel van de gekozen politieke elite in het algemeen, en voor de aanleiding tot het presidentieel campagnevoeren.
De keuze van het kiesstelsel is met andere woorden niet zo onschuldig als het op het eerste gezicht lijkt. De spelregels van de democratie geven immers vorm en inhoud aan de verschillende politieke systemen in Europa.