Cornelis van Gelderen (1872-1945) studeerde, na zijn studie aan de Theologische School in Kampen, Semitische talen in Leipzig en Berlijn. In 1905 werd hij hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en daarmee de eerste assyrioloog van Nederland.
Tussen 1916 en 1919 raakte hij in conflict met kerkelijke autoriteiten over het historisch karakter van het begin van Genesis. Mede hierdoor ging Van Gelderen de geschiedenis in als een bange man die zich geen raad wist met de verhouding tussen geloof en wetenschap. Brieven en memoires van Van Gelderen onthullen hoe principieel en genuanceerd hij dacht, waarom hij volhield en hoe het kwam dat hij in 1926 in een soortgelijk conflict anders koos dan zijn predikant J.G. Geelkerken.
Honderd jaar later valt op hoe weinig de argumentatie rond schepping en evolutie is veranderd. Dat Van Gelderen voluit deel uitmaakte van de toenmalige academische wereld blijkt uit andere bronnen in deze uitgave. Ze bieden een fascinerende inkijk in de wereld van semitici en bijbelwetenschappers in de eerste helft van de twintigste eeuw.
Dit is deel 45 uit de Ad Chartasreeks.