Hoewel Hongarije in 1941een Duitse bondgenoot was, was het nog steeds mogelijk om vrij en open te leven en te genieten van de cafés en boulevards die Boedapest tot een van de belangrijkste Europese hoofdsteden maakten. Terwijl de andere multiculturele centra van Europa ten onder waren gegaan aan het bijna alles verterende conflict, bleef Boedapest intact: een stralende herinnering aan hoe Midden-Europese cultuur eruit kon zien.
In september 1944, drie maanden na D-Day, leek het leven in de stad nog steeds idyllisch. Maar bestond er een onderstroom van spanning en angst: Britse en Amerikaanse troepen rukten op vanuit het westen en Sovjettroepen vanuit het oosten. Wie zou de hoofdstad het eerst bereiken? Halverwege oktober 1944 was Boedapest in anarchie vervallen: doodseskaders zwierven door de straten, de overgebleven Joden werden in getto's ondergebracht, Russische granaten verwoestten hele huizenblokken en iedereen had moeite om voedsel te vinden en de winter te overleven.
Aan de hand van nieuw ontdekte dagboeken en archieven schetst Adam Lebor op briljante wijze de steeds wanhopigere pogingen van de Hongaarse leiders om te voorkomen dat ze in de draaikolk van de oorlog werden meegesleurd, de morele ambiguïteit die ze daarbij hanteerden en de uiteindelijke tragedie die Hongarije en in het bijzonder zijn Joodse bevolking overkwam. Verteld aan de hand van de levens van glamoureuze aristocraten, SS-officieren, een opstandige joodse tienerstudent, de populairste zangeres en actrice van Hongarije en een huisvrouw die wanhopig probeert haar gezin in leven te houden, is het dramatische verhaal over hoe Boedapest van alle kanten wordt bedreigd terwijl de oorlog de strop steeds strakker aantrekt uiterst meeslepend.