Jacques van Marken (1845-1906) besloot zich als negentienjarige corpsstudent ‘nuttig te maken voor de maatschappij’. Hij richtte de Nederlandse Gist & Spiritusfabriek (het huidige DSM) en Calvé op en creëerde voorzieningen voor zijn arbeiders, die pas zeventig jaar later gemeengoed zouden worden, waaronder pensioenopbouw, ziektekostenverzekering en een ondernemingsraad. Samen met zijn echtgenote Agneta woonde hij in zijn fabriekskolonie in Delft. Daarnaast had hij ook een gezin in Rotterdam. Ondanks een zware morfineverslaving bleef zijn maatschappelijk engagement onverwoestbaar, met de verzoening van arbeid en kapitaal als ideaal. Jan van der Mast schetst een fascinerend tijdsbeeld en laat zien hoe wij schatplichtig zijn aan Jacques van Marken.