In het voorjaar van 1534 maakte een Nederlandse sekte zich meester van de Westfaalse stad Münster. De aanhangers werden ‘wederdopers’ genoemd en door katholieken en protestanten als ketters vervolgd. In dit ‘Nieuwe Jeruzalem’ wachtten de wederdopers op het laatste oordeel en voerden ze de ene spectaculaire maatregel na de andere door: bezit werd afgeschaft, ‘veelwijverij’ werd doorgevoerd en Jan van Leiden, een kleermaker, werd tot koning gekroond. Voor geestverwanten in Nederland en Duitsland waren de dopers in Münster een bron van hoop. Maar voor vorsten vormden ze een boosaardig gezwel dat zo snel mogelijk uitgeroeid moest worden.