We leven in een tijd van zwaarte maar ook van frivoliteit. De geest van ernst is in vele gedaanten onder ons en dringt ons allerlei verantwoordelijkheden op, maar tegelijk verlangen we ernaar om soms domweg gelukkig te zijn, ons te vermaken, te dansen als dwazen. Socrates beweerde dat een gedachteloos bestaan geen leven voor de mens was, maar hoort een kleine dosis onnadenkendheid niet ook tot het goede leven? Hoeveel frivoliteit hebben we nodig en hoeveel ervan kunnen we verdragen? En hoeveel vrolijke onschuld kunnen we ons veroorloven in een wereld waarin de permanente noodtoestand heerst?