Als kind kleurden ze plaatjes van Jezus, plakten ze engeltjes in hun schriftjes en spaarden ze zilverpapier voor de missie. Jaren later plakte Jos Palm net als zijn twee oudere zussen zegeltjes met het hoofd van Marx erop in het boekje van de toenmalige maoïstische Socialistische Partij. Maria was ingeruild voor Mao. En Palm was niet de enige die God aan de kant deed voor Lenin en andere nieuwe wereldse – naar hen later bleek – foute heiligen. Overal zaten de ooit roomse en christelijke jongeren omhoog met een overschot aan barmhartige energie, die ze op de nieuwe armen, de arbeidersklasse in Nederland, en op de onderdrukten elders in de wereld richtten. Jos Palm vertelt aan de hand van de geschiedenis van het gezin waarin hij opgroeide het grotere verhaal over de breuk in de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen God verdween uit Nederland. Het blijkt een pijnlijk en soms hilarisch verhaal over afscheid nemen van een oude vertrouwde wereld die diep in het systeem van hem en zijn generatie zat.