Martinus Nijhoff (1894-1953) is altijd gezien als een magiër, wiens suggestieve poëzie glashelder is en tegelijk vaak raadselachtig blijft. Het bekendste voorbeeld hiervan is ‘Awater’, dat volmaakt begrijpelijk is zonder dat ook maar één lezer er helemaal vat op heeft gekregen. Maar er zijn ook gedichten waarvan de eenvoud iedereen direct raakt, zoals ‘Het kind en ik’, ‘Het lied der dwaze bijen’ of de ontroerende gedichten die hij over zijn moeder schreef.
Voor Nijhoffs poëzie is altijd volop aandacht geweest, maar dat geldt niet voor zijn rusteloze leven. Door de onevenwichtigheid van zijn diepgelovige moeder kon hij vanaf zijn elfde jarenlang niet thuis wonen en in zijn latere leven voelde hij zich nergens meer echt thuis. ‘Mijn vaders leven,’ zo zei zijn zoon, ‘bestond uit een koffertje.’ Zijn enige thuis was zijn werk: onvermoeibaar schaafde hij aan zijn poëzie, zijn vertalingen en aan zijn onbekend gebleven toneelstukken.
In deze biografie gaat Bart Slijper met behulp van tal van nieuwe bronnen op zoek naar de wortels van Nijhoffs werk, naar het leven in zijn poëzie.
Bart Slijper (1963) schreef eerder veelgeprezen biografieën van J.C. Bloem en Willem Kloos, alsook een groepsportret van de Tachtigers.