Toen mijn grootmoeder op 5 maart 1943 gedeporteerd werd, stapte zij vol goede moed in de trein. Ze ging op zoek naar haar zoon, mijn vader, toen 23 jaar oud. Ze hoopte hem in een werkkamp te vinden. Tijdens haar ‘reis’ van Amsterdam naar Sobibor gooide zij briefkaarten naar haar familie uit de trein om te beschrijven wat zij zag, voelde en dacht.
Achtenzeventig jaar later, bij het ontruimen van mijn ouderlijk huis, vond ik deze kaarten terug. Om mijn vergaste en vervolgens verbrande grootmoeder te eren laat ik alsnog haar stem horen.