Het is voldoende in enkele woorden de inhoud en de grote betekenis van dit boek aan te duiden: meer dan vijftig jaar heeft het zijn aandeel geleverd in de discussie betreffende de beeldende kunst en ingrijpend daarop ingewerkt. Worringer schreef het als zijn eerste boek in 1908; het zou zijn dissertatie worden, die, in een klein aantal exemplaren gedrukt, zoals het vaak gaat, wel in de bibliotheken van de enige universiteiten en in de boekenkasten van vrienden en bekenden zou "begraven" worden. Maar zie, het werk werd bekend; er moest een grote oplage van komen; het werd zelfs beroemd en beleefde vele drukken. Het verscheen in de dagen dat Kandinsky zijn niets minder vermaard programma voor de "abstracte" kunst (Aula nr. 91) liet verschijnen, in de tijd dat het "expressionisme" in opkomst was. Juist in die dagen moest de door Worringer gemaakte tegenstelling "abstractie of inleving", voor de wereld van de kunst en kunstenaars wel een brandende kwestie zijn: wat beeldt de kunstenaar n
hij aan zijn toeschouwers voorzetten? In een wijde samenvattende blik beschouwt de schrijver de beeldende kunst van de IJstijd af - men was de kunstvoortbrengselen daarvan juist aan het ontdekken - en tot aan de hedendaagse vijftig jaar blijkt Worringers probleemstelling nog steeds van actueel gewicht te zijn.