Het hoofdthema van het tweede deel is eigenlijk de ontplooiing van het leven op aarde, culminerend in de mens. Alvorens de auteur zijn lezers in dit fascinerende gebied kan binnenvoeren, moet hij met hen eerst aandachtig het milieu bestuderen waarvan alle leven afhankelijk is. Dit bestaat uit drie delen: bodem, water en lucht. Allereerst bezien we dus de aardkorst en de bouw van de aarde, en vanzelf stuiten we dan op de beroeringen waaraan deze aardkorst ook heden nog onderhevig is: vulkanisme en aardbevingen. In de tweede plaats komt het water. We beschouwen voornamelijk de zeeën en oceanen, en de grootse verschijnselen die zich daarin voordoen. Als derde komt de lucht aan de orde, niet alleen de onderste dampkringlaag waarin we leven maar ook de hoge atmosfeer met al haar merkwaardigheden. En dan zijn we voldoende toegerust om het avontuur van het leven te beginnen. Wat is leven eigenlijk? Ingewikkelde vraag, die echter niet omzeild mag worden. Nu volgen we het verloop van de evolutie in de tijd, beginnend in de Oertijd, 2 miljard jaar geleden. De eerste sporen zijn nog vaag, maar vanaf ongeveer 500 miljoen jaar geleden ontplooit het leven zich in een overweldigende veelheid van vormen. Wij volgen deze machtige evolutie tot we uit de hoogste dieren een wezen zien opduiken dat menselijke eigenschappen begint te vertonen. De geschiedenis van de oermens en de prehistorische mens door de ijstijden tot aan het begin van wat men algemeen de "wereldgeschiedenis" noemt, vormt het imposante sluitstuk van dit brede panorama.