Het eerste deel behandelde de maanden januari tot en met juni. Wie meende dat er in januari buiten weinig te beleven valt, is door de schrijver als spoedig genezen van deze dwaling. Met de dichter Emerson ontdekten wij:
Talloze schakels van een fijne keten
verbinden wat nabij en verre is;
waar hij ook rust ziet onze blik een teken
Vanuit de sprekende stilte van de winter voerde Smolik ons naar de wonderen van de ontwakende natuur, die naar Goethe"s woorden "eeuwig nieuwe vormen schept; wat is, was nog nimmer, en wat was, komt niet weer alles is nieuw en toch steeds het oude". Dit ervaren wij in onszelf bij elke nieuwe lentebloei. Via de uitbundige uitbarsting van leven allerwege kwamen we tot de eerste verstilling de roerige rust van de vroege zomer, waarvan Hegel zegt: "De natuur slaapt in de planten, droomt in de dieren en herkent zichzelf in de mens". Dit tweede deel begint met de maand juli, wanneer de natuur tot rijpheid gaat komen. In augustus en september openbaren zich de tekenen dat alles zich gaat voorbereiden op de winter. Het jaar gaat sterven in de luister van de herfstpracht. De stilte van oktober en november legt zich over de aarde. Maar voor wie het geheim kent, slaapt de wereld niet, zoals Eichendorff zo scherp opmerkte; er
Slaapt een lief in alle dingen
die daar dromen eindloos voort,
docht de wereld gaat weer zingen;
spreek alleen het toverwoord.
Zeer raak schildert Smolik nu hoe de dieren de winter doorbrengen. Zijn voor poëzie zo gevoelig oog ontdekt voor ons de schoonheden van de winter. Zo is ook voor ons de grote kring der seizoenen weer gesloten.