"Overal waar wij menselijke wezens aantreffen, merken wij dat zij zich bezighouden met andere mensen ", zo vangt de schrijfster haar boek aan. Als het gezegde waar is, dat de wetenschap uit verwondering is ontstaan, dan mag men dit zeker toepassen op die wetenschap die men "culturele antropologie" noemt. Margaret Mead heeft in vele geschriften voor een ruime lezerskring de nadruk gelegd op de actuele betekenis die de bestudering van het leven van andere, vooral van de zogenaamde primitieve volken, voor ons "cultuurmensen" heeft, met name in psychologisch en pedagogisch opzicht. Met het gemak van iemand die bij herhaling geruime tijd temidden van zulke gemeenschappen heeft geleefd, geeft zij hiervan in het eerste deel een zeer verhelderend overzicht. Vervolgens gaat zij van het algemene tot het bijzondere over en behandelt als sprekende voorbeelden vijf groepen van primitieve culturen, die zowel historisch als aardrijkskundig zeer ver uit elkaar liggen: de Eskimo"s uit de Poolstreken, de Indianen van de Noordamerikaanse prairies, de bewoners van het befaamde eiland Bali, de Minoers, die ruim dertig eeuwen v. Chr. Op Kreta woonden, en de Asjanti, die nog de kern vormen van het volk van de republiek Ghana. In het laatste gedeelte geeft de schrijfster een treffend overzicht van de fundamentele ideeën die alle mensen gemeenschappelijk hebben, van de vragen die verschillende volken verschillend hebben opgelost, en van de nieuwe problemen waarvoor de mensheid zich als één gemeenschap in het heden gesteld ziet.