Het rijke, veelzijdige Menselijk, al te menselijk (1878-1879) markeert een ommekeer in Nietzsches denken. Hij distantieert zich van het wagneriaanse wereldbeeld en plaatst zich in dit aan Voltaire opgedragen boek in de traditie van de Verlichtingsdenkers en Franse moralisten als Montaigne, La Rochefoucauld, Vauvenargues en Chamfort. In zijn eerste grote aforismenboek betreedt de subtiele psycholoog Nietzsche voor de eerste keer de denkerbühne. Als verlicht gentilhomme observeert hij de menselijke omgangsvormen.
Menselijk, al te menselijk boekstaaft niet alleen zijn breuk met de ‘hogere zwendelaar’ Wagner en zijn bedwelmende theaterkunst, maar is ook het document van een bevrijding van de ‘metafysische behoefte’ van de mens op zich. In het ontnuchterende licht van de ratio dalen kunst, muziek en religie drastisch in waarde. Begrippen als ‘het genie’, ‘de heilige’ en ‘de held’ worden failliet verklaard en als bedrieglijke producten van de oververhitte verbeelding verworpen.