In De genealogie van de moraal keert Nietzsche terug naar een genre dat hij na De geboorte van de tragedie en Oneigentijdse beschouwingen had afgezworen: het traktaat. In een hecht doortimmerd betoog dat hij tussen 10 en 30 juli 1887 in één adem schreef, trekt Nietzsche de consequenties uit een leven lang denken over de waarde en de functie van de moraal. Het leidt hem tot beargumenteerde maar boude uitspraken over de oorsprong van het (slechte) geweten, de werking van de geschiedenis, en de moraal als uitdrukking van de wil tot macht.
Vooral de beruchte passage over de joden als 'het priesterlijke volk van het ressentiment bij uitstek' zou koren op de molen zijn van antisemieten en rassenideologen. Waar Nietzsche zich op de waarde van de instincten beroept betoont hij zich freudiaanser dan Freud, en waar hij de relatie tussen schuldeiser en schuldenaar aan de basis van de civilisatie stelt marxistischer dan Marx.
De genealogie van de moraal is een onomstotelijk hoogtepunt in het oeuvre van de controversiële denker Nietzsche, een polemisch boek dat de lezer nog steeds irriteert en verontrust.