Als dochter van ‘meester Meester’ groeide Mariët Meester op in de afgelegen justitiekolonie Veenhuizen, toen het Drentse dorp nog verboden was voor buitenstaanders. De kleine Mariëtte ging in een gevangenisbus naar de kleuterschool, de tuin van het huis waar ze woonde werd door gevangenen onderhouden en op zondag zat ze samen met gevangenen – haar rolmodellen – in de kerk.
Voor Koloniekind kroop Meester weer in de huid van het meisje dat ze ooit was. Aan de hand van haar persoonlijke verhaal beschrijft ze van binnenuit hoe de inwoners van Veenhuizen samenleefden met de criminelen die ze moesten bewaken.