In De bodem van het bestaan zien we een Voskuil die zijn jeugdige élan terug lijkt te krijgen. Eind 1976 raakt hij in de ban van Mirjam, een nieuwe ondergeschikte van amper 21 jaar. Zijn gevoelens voor haar vergelijkt hij met die voor Lousje Haspers en Suze Wiardi Beckman, zijn twee grote liefdes. Hij weet echter niet meer wat hij denken moet als Mirjam wordt gearresteerd in verband met een explosief op de Overtoom, dat daar bij een Duitse auto-importeur is geplaatst direct na de dood van Ulrike Meinhof. Als Voskuil beseft dat hij Mirjam ‘niet houden kan’, raakt hij zwaar gedeprimeerd.
Thuis nemen de spanningen toe. De ruzies met Lousje ontsporen. Voskuil voelt zich een hond die telkens in zijn hok wordt getrapt als hij daar voorzichtig uit probeert te kruipen. In deze ellende, op de bodem van zijn leven, ziet hij de zin van zijn dagboek niet meer. Van eind 1977 tot begin 1980 schrijft hij geen letter meer, om uiteindelijk de pen toch weer op te nemen. Want een leven zonder schrijven is voor hem nog verschrikkelijker dan geboekstaafde rotzooi. ‘Schrijven, dat is het, een kleine wereld, geheel voor jezelf.’