In deze bundel essays staat het lichaam centraal. Dat lichaam wordt uit elkaar gehaald, geanalyseerd, verlengd, weer in elkaar gezet, en soms zelfs gewichtloos gemaakt.
De ik van deze essays wil in haar jeugd het liefst géén lichaam hebben en onzichtbaar zijn. Ook voelt ze zich meer een tussenmens. Later zal ze vaak uit haar lichaam verdwijnen en onbereikbaar worden. Gaandeweg krijgt ze vrede met haar lichaam, kan ze er steeds meer in landen, en met beide voeten op de aarde komen te staan.
Maar echt houvast vindt ze pas in het water waar ze vrijwel dagelijks zwemt, in alle mogelijke (weers)omstandigheden. In de zwemverhalen onderzoekt ze de grenzen van haar lichaam, en overschrijdt ze af en toe. Steeds meer ziet ze zichzelf als een waterwezen.
Ze ontdekt dat afzonderlijke lichaamsdelen, zoals botten, ogen en tanden, nauw verbonden zijn met identiteit. Dat geldt ook voor verlengstukken van het lichaam, zoals de pijp en het schaakspel voor haar vader. En het gaat zelfs op voor iets wat zo ongrijpbaar en vluchtig is als iemands bewegingen, of haar eigen schaduw.