De Confessiones (Belijdenissen) van Augustinus nemen een unieke plaats in in de christelijke theologie en het Europese denken sinds de zesde eeuw.
In een eenvoudige monoloog plaatst Augustinus zich, na ruim veertig bewogen levensjaren, tegenover zijn Schepper. Hij spreekt even diepzinnig als openhartig tot Hem over zijn leven, mediteert over Gods weldaden en eigen tekortkomingen. Een scherpzinnige analyse van zijn uiteindelijk bereikte geestelijke toestand en een lyrisch commentaar op enkele Bijbelteksten besluiten het werk.