Johan van de Gronden, filosoof en directeur van het Wereld Natuur Fonds, verkent het schemergebied tussen wijsbegeerte en natuurbescherming. Een tocht met een taoïstisch meester voert langs heilige bergen en eeuwenoude natuurgebieden in China. Een nachtelijke sterrenhemel in de Sahara leidt ons naar Immanuel Kant en de bronnen van de westerse natuurbeweging. Van de Gronden bezoekt het geboortedorp van wildernisprofeet Henry David Thoreau en speurt aan de oevers van de Hudson naar de inspiratie van diens tijdgenoot, de landschapsschilder Thomas Cole. Hij verkent de wonderlijke en amper begrepen relatie tussen levende talen en biologische diversiteit. In Suriname gaat hij op zoek naar de overwoekerde plantage waar Maria Sibylla Merian ruim driehonderd jaar geleden als eerste westerlinge systematisch studie maakte van het verborgen leven van tropische vlinders. Op de achtergrond in deze essays speelt de vraag naar de morele dimensie van natuurbehoud. Wat hebben moraal en landschap met elkaar te maken? En als er bijna geen plukje ongerepte wildernis meer over is, wat houdt natuurbescherming dan nog in?