Stendhal bewonderde zijn stijl en James Joyce modelleerde naar men zegt de verhouding tussen Stephen Dedalus en Leopold Bloom naar de beide hoofdpersonen van De avonturen van Telemachus. Toch is de naam van Fénelon in elk geval in Nederland grotendeels in vergetelheid geraakt. Hoog tijd voor een herontdekking van deze Europese klassieker, want zo mag dit oorspronkelijk in 1699 verschenen boek gerust betiteld worden. Binnen enkele jaren na verschijning waren er in vele talen edities van verschenen, ook in het Nederlands, en in de achttiende en negentiende eeuw was het – na de Bijbel – het in Europa vaakst herdrukte boek.
Dat onmiddellijke en blijvende succes had alles te maken met de woedende reactie van ‘Zonnekoning’ Lodewijk XIV, die de nauwelijks verholen kritiek op de absolute monarchie waarmee de vrije, kritische geest van Fénelon de omzwervingen van Telemachus doorspekte, slecht kon verdragen. Fénelon monteerde deze avonturen van Telemachus, op zoek naar zijn nog altijd niet uit de Trojaanse Oorlog teruggekeerde vader Odysseus, in het verhaal dat Homerus ons daarover in de Odyssee vertelt. Onderweg bezoekt de jonge Telemachus, vergezeld door de godin Athene in de gedaante van Mentor, vele volkeren en vorsten, waar hij de universele lessen leert die door alle heersers gerespecteerd zouden moeten worden.
Dat die politieke lessen veel van hun historische en actuele relevantie hebben behouden en dat de stijl waarin Fénelon ons die voorhoudt nog niets aan charme en zeggingskracht heeft ingeboet, leert ons deze sprankelende nieuwe vertaling van De avonturen van Telemachus door Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos.
Fénelon (1651-1715) – voluit François de Salignac de la Mothe-Fénelon – schreef zijn Télémaque oorspronkelijk als privéleraar van de kleinzoon van Lodewijk XIV. De publicatie van het boek wekte echter zozeer de woede van de vorst, dat de auteur bij wijze van verbanning tot aartsbisschop van Cambrai in Noord-Frankrijk werd benoemd. De kritische en vooruitstrevende Fénelon zorgde trouwens ook met andere geschriften voor onvrede bij zijn tijdgenoten, onder andere met zijn pleidooi voor meer onderwijs aan meisjes en met zijn sympathie voor het quiëtisme, een stroming die pleitte voor meer innerlijke introspectie binnen de roomskatholieke kerk.