In De parasiet laat de Franse filosoof Michel Serres zien dat het leven door en door parasitair is. Leven betekent dat je neemt en er niets of weinig voor teruggeeft. Dat geldt voor kleine microscopische wezens, maar ook voor andere levende wezens zoals dieren, kinderen, belastingadviseurs, landbouwers, filosofen, politici en managers. Kenmerkend voor het parasitaire leven is ondankbaarheid of het uitblijven van compensatie.
Toch blijft Serres niet hangen in moraliseringen. De parasiet is degene die naast (para) het eten (sitos) zit, maar juist door zijn afzijdige positie kan hij wat aan de eettafel gebeurt ook in beweging zetten, veranderen en vernieuwen. Zonder parasieten zouden we allemaal in een vermoeiend paradijs leven waar nooit iets gebeurt.
De tekst zelf is ook parasitair. Serres teert op de verhalen van grote fabelvertellers als Aesopus en La Fontaine, op de ideeën van filosofen als Leibniz en Rousseau, en op de Bijbel. De parasiet is daarmee ook een boek dat naast de filosofie staat, een parafilosofisch boek dus, iets wat ook blijkt uit de literaire en lyrische stijl waarmee deze parasietenmaaltijd wordt opgedist.
De Parasiet is vertaald door René ten Bos, die samen met Arjen Kleinherenbrink de inleiding verzorgde.