Het eerste deel van het Verhaal van Gelderland gaat over een periode waarin van Gelre of Gelderland nog lang geen sprake was: de prehistorie, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Een lang vervlogen tijd, waarvan de sporen nog altijd in de provincie te vinden zijn.
In de voorlaatste ijstijd vormde een dikke massa landijs het karakteristieke Gelderse landschap met zijn stuwwallen en rivierdalen. Pas toen het klimaat aangenamer werd, vestigden groepjes mensen zich permanent in onze streken. Zodra zij landbouw gingen bedrijven, zetten ze ook het landschap naar hun hand, door akkers aan te leggen maar ook door grafheuvels te bouwen.
Kort voor onze jaartelling kwamen de eerste Romeinse legioenen naar Nijmegen. In het Rivierengebied maakten de inwoners toen kennis met nieuwe gewassen, nieuwe goden en nieuwe gewoonten. Ten noorden van de Rijn veranderde er veel minder. Hoewel de Romeinse limes geen gesloten grens was, vormde die wel een duidelijke culturele barrière.
In de vijfde eeuw verdween de Romeinse invloed en begonnen de vroege middeleeuwen. Rondreizende missionarissen brachten de inwoners in aanraking met de christelijke religie. Het was ook de periode van de eerste grootschalige industrie: de ijzerwinning met haar enorme impact op het Veluwse landschap.
Gelderland voor het Gelderland werd is bijzonder rijk geïllustreerd met meer dan 400 afbeeldingen, waaronder meer dan 100 speciaal vervaardigde kaarten.