Het onbehagen in de cultuur (1930) is een van Freuds invloedrijkste en somberste cultuurtheoretische geschriften.
'Een klap in het gezicht van alle wereldverbeteraars en utopisten.' – Hans Driessen in De Groene Amsterdammer
Als er vooruitgang in cultuur bestaat, dan heeft die op zijn minst een keerzijde. Cultuur vraagt offers. We moeten ons libido en onze agressieve neigingen onderdrukken, we dienen ons te schikken in een 'sociaal contract', en er is die voortdurende eis tot aanpassing aan de algemene norm. Misschien eist de cultuur simpelweg te veel van ons, oppert denker en befaamd psychoanalyticus Sigmund Freud. Naastenliefde bijvoorbeeld. Een prachtig idee. Maar je kunt niet iedereen liefhebben, liefde is nu eenmaal iets exclusiefs. Daarmee is het ideaal van naastenliefde, net als het idee van een sociaal contract, iets irrationeels, iets wat ons wordt opgelegd, iets waardoor we een zeker onbehagen in de cultuur ervaren.
In Het onbehagen in de cultuur stelt Sigmund Freud 'het enthousiaste vooroordeel' ter discussie dat cultuur ons het dierbaarst is. Hij legt ons een akelig probleem voor: kunnen we gelukkig worden in een cultuur die onze Eros (levensdrift) en Thanatos (destructiedrift) beteugelt? En kunnen we overleven als we deze driften hun gang laten gaan?