Een jongen wordt geboren in een woud zonder grenzen, woest als de schepping zelf, waar de bizon zwerft en de bomen ouder zijn dan alles wat leeft. Hij heeft geen naam. Het dorp waar hij opgroeit heeft ook geen naam. Op een dag vlucht hij, voor een daad die hij niet heeft begaan. De wereld buiten het bos ligt voor hem. Hij is alleen. Hij moet leven en overleven. Hij moet de plek vinden die hij ‘thuis’ kan noemen.