In de publicaties uit Mandarijnen op zwavelzuur bestudeerde Hermans naar eigen zeggen ‘mislukkelingen’ die ‘met elkaar de mislukking van de Nederlandse literatuur uitmaken’. Hij zette daarmee de ‘mandarijnen’, schrijvers die ook critici, juryleden en redacteuren van literaire tijdschriften waren, op zuur. De stukken veroorzaakten heftige reacties. ‘Heeft een schrijver het recht een gruwelkamer in te richten voor zijn medemensen?’
vroeg een recensent zich af. Hermans zelf vond het wel meevallen: ‘De meeste kritiek lijkt nu eenmaal op sneeuwruimen: er verdwijnt alleen mee wat vanzelf ook wel verdwijnen zou.’ Hij gaf grif toe dat hij eenzijdig was: ‘Ik heb er niet over gedacht bijvoorbeeld de goede schrijvers af te wegen tegen de slechte. Er wordt zelfs helemaal niet gewogen! Bij mij wordt alleen te licht bevonden!’