Voor een getuigenis als deze schiet het predicaat ‘episch’ tekort. Hasan Nuhanović, destijds student in Sarajevo, vertelt hoe zijn ouders, zijn broer en hijzelf door het uitbreken van de oorlog in Bosnië van hun anker worden geslagen. Wat volgt is een relaas van mensen op drift. Ze moeten zien te overleven in de bossen langs de Drina, waar ze de zomer van 1992 doorkomen op de laatste oogst van het seizoen. Dan slaat de Bosnische winter toe en neemt Nuhanović’ verslag een ijzingwekkende wending. Onder mortiervuur van de Bosnische Serviërs van generaal Ratko Mladić worden de Bosnische moslims samengedreven en omsingeld in het voormalige kuuroord Srebrenica. Door de ogen van Nuhanović, bijna op het ritme van zijn ademhaling, maken we de gekmakende wanhoop mee van gezinsleden die elkaar proberen vast te houden te midden van tienduizenden andere vluchtelingen die een winter lang worden beschoten en uitgehongerd – totdat de VN eindelijk ingrijpt door de enclave uit te roepen tot ‘veilig gebied’, bewaakt door Nederlandse blauwhelmen.