Een niet eerder in het Nederlands vertaalde klassieker over de schoonheid en kwetsbaarheid van de Noordpool, geschreven door een vrouw die de sociale conventies van haar tijd trotseerde
In de zomer van 1934 reist Christiane Ritter haar man, die onderzoeker is, achterna naar de Noordpool. Het is hun grote droom: ze wonen een jaar lang in een primitieve hut op de afgelegen noordelijkste punt van Spitsbergen, bijgestaan door Karl, een Noorse jager. Ze hebben geen technische hulpmiddelen: behalve de natuur en de leegte is er niets. Tijdens de maanden durende poolnacht, als de mannen lange periodes weg zijn voor de jacht, komt Christiane de hut alleen uit om die na een sneeuwstorm uit te graven.
In dit reisverhaal beschrijft ze aanstekelijk hoe ze standhield in de ijzige kou en begon te houden van de overweldigende natuur en de ontzaglijke stilte – ver, ver weg van de westerse wereld.