Getuigenverklaringen zijn van groot belang voor de strafrechtelijke waarheidsvinding. Het gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs is echter niet zonder problemen. De wetgever van 1926 heeft dit bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafvordering ook onder ogen gezien. De afgelopen decennia is de kennis over de gebreken die kunnen kleven aan de inhoud van getuigenverklaringen, sterk toegenomen. Dit heeft echter niet geleid tot wezenlijke aanpassingen in het wettelijk stelsel. Doordat de rechtspraktijk zich in een andere richting heeft ontwikkeld dan de wetgever in de vorige eeuw voor ogen had, zijn bovendien veel van de bestaande wettelijke waarborgen uitgehold. In dit onderzoek worden de problemen met getuigenverklaringen vanuit verschillende disciplines geanalyseerd en in verbinding gebracht met de bestaande wettelijke regeling en de werkwijzen in de Nederlandse strafrechtspraktijk. Daarbij wordt een aantal kwetsbaarheden blootgelegd in de omgang met getuigenverklaringen vanuit het perspectief van waarheidsvinding. Zo is er weinig controle op het proces van totstandkoming van getuigenverklaringen tijdens het politieverhoor, terwijl aan processen- verbaal van verhoor in het Nederlandse strafproces bij de bewijsbeslissing veel waarde wordt gehecht en de wijze waarop getuigen worden gehoord van grote invloed is op de kwaliteit van die verklaringen. Bovendien heeft de rechter bij de waardering van getuigenverklaringen niet of nauwelijks houvast in de wet of de juridische doctrine en hoeft hij zijn beslissing over de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring maar in beperkte mate te motiveren. Het onderhavige onderzoek geeft aanleiding tot het voorstel om extra waarborgen in de strafrechtelijke procedure te creƫren voor de totstandkoming en waardering van getuigenverklaringen. Daartoe wordt een aantal concrete aanbevelingen gedaan.